Muziek in bij de Malinke

Veel leesplezier!

Muziek in bij de Malinke

BASIS, VARIATIE EN IMPROVISATIE IN DE MALINKECULTUUR

In de tekst "De solodrummer bij de Malinké" legden we uit dat de djembésolist tijdens feesten voor elke solodanser een traditioneel basisritme aanheft, waarna hij kan overgaan naar traditionele variaties en eventueel naar improvisaties in de geest van het basisritme. Hierbij volgt hij de danser die zijn dans uitvoert volgens dezelfde driedeling van basis-variatie-improvisatie.

Ook in heel wat andere cultuuruitingen van de Malinké (of Mandingue of Mandingo) komt zulk een driedeling voor. Bijvoorbeeld in de muziek. Malinké zeggen wel eens dat van de 21 snaren van de kora (West-Afrikaanse harpluit), er zeven het verleden oproepen, zeven het heden bespelen en de overblijvende zeven de toekomst vertellen. Een griot die balafo (Afrikaanse xylofoon) speelt, vertelde me dat hij op de laagst gestemde lamellen van zijn instrument een traditionele basismelodie speelt met zijn linkerhand. In het midden speelt hij met de rechterhand bestaande variaties van de basismelodie, terwijl hij af en toe met beide handen naar de hoogste noten gaat om te improviseren alvorens telkens weer op de basismelodie te 'landen'. Als een griot de lof zingt over een belangrijk iemand, wordt zijn zang begeleid op de ngoni (een kleine driesnarige gitaar). De ngonispeler bedient zich voor elke familienaam van een welbepaalde traditionele melodie of faasa waarrond hij melodisch kan variëren en improviseren.

De zang van de griotte of lofzangeres beweegt zich volgens hetzelfde stramien. Na de inzet met de basismelodie, wisselen lange, virtuoos geïmproviseerde zinnen in de hoge registers af met variaties rond de basis. Bovendien varieert de tekst van haar lied volgens dezelfde driedeling. De griot (die zelden zingt; hij 'spreekt' de lof) of de griotte beschikt over drie oratorische technieken. Voor elke clan, dus voor elke familienaam bestaat er een vaste formule van loftuitingen, een vaak betekenisloos maar steeds oeroud devies. Deze formule wordt ook faasa genoemd. Een loflied begint steeds met deze formule die opgedragen is aan de eerste voorouder van degene aan wie de lof gericht is. Vervolgens wordt er overgegaan naar de mabalma, het creëren van een nieuw lied rond de basisformule, een lied dat de daden van de bezongen persoon verhaalt in relatie tot die van zijn voorouders. Hierop kan een majumu volgen, een improvisatie rond de basisformule die vaak bestaat uit het herhalen van de naam.

In heel veel facetten van het dagelijks leven van de Malinké komt men het getal drie tegen. Zo zijn de dorpen opgebouwd volgens een schema van drie concentrische cirkels waar respectievelijk familieleden, clangenoten en vreemdelingen wonen. Een ander voorbeeld is de theeceremonie, waarin er driemaal heet water gegoten wordt op dezelfde thee. Zelfs de hele levensloop van een mens wordt ingedeeld in termen van drie. Na een periode van 33 maanden die het kind bij de moeder doorbrengt (waarvan 9 maanden in de baarmoeder en 24 op moeders rug), wordt het verdere leven van het individu ingedeeld in drie periodes: de kindertijd die de leertijd is, de volwassenheid tijdens dewelke men verplicht is de aangeleerde kennis en vaardigheden door te geven aan jongeren en de rustperiode waarin men tot niets meer verplicht is.
Om te begrijpen wat de betekenis is van die driedelingen, moeten we te rade gaan bij de griots, die als traditionalisten de hoeders zijn van de geschiedenis. Een griot of jeli wordt ook wel Koumatigi genoemd, wat 'meester van het woord' betekent. Wat de griot vertelt, wordt kouma genoemd, letterlijk: het uitgesproken woord, het spreken (la parole) of ook: de geschiedenis, het verhaal. Voor de Malinké zijn er vier categorieën van het spreken. De kouma lafolo kouma of 'het eerste spreken' is de geschiedenis van Soundiata Keita, de man met de driedubbele totem die de stichter en eerste Keizer van het Mali-rijk was. De kouma koro of 'het oude spreken' is de geschiedenis vanaf Soundiata tot onze tijd en de kouma korotola of 'het ouder wordende spreken' is de genealogie of het geheel van stambomen van de verschillende Malinkéclans. De geschiedenis van onze tijd en van de mensen die nu leven wordt kortweg kouma genoemd. De griots delen de geschiedenis dus grofweg in drie perioden in: 1. de periode van Soundiata die de oorsprong van het Mali-rijk omvat (13e eeuw): het Eerste Spreken; 2. de periode tussen Soundiata's keizerschap en het heden (van de 13e tot de 20ste eeuw): het Oude Spreken en de stambomen; en 3. het heden: het Spreken. 
In het Eerste Spreken, een soort van mondeling overgeleverde verhalenbundel, wordt niet alleen het ontstaan van het Mali-rijk verhaald in de vorm van een mythe, maar worden ook de sociale functies en rollen van de verschillende clans bepaald alsook de relaties tussen de clans onderling. Alle figuren die in die ontstaansmythe voorkomen, worden aanzien als de eerste voorouders van de respectieve clans. Zo is Soundiata zelf de eerste voorouder van al diegenen die Keita heten. Ook de deviezen of faasa's van de verschillende clans worden in het Eerste Spreken voor het eerst uitgesproken (en dit door de Eerste Griot). Als een griot de faasa van iemand uitspreekt - en daarbij zal hij vaak begeleid worden door de ngonispeler die de faasa of melodie van die persoon speelt -, is dat bijgevolg een rechtstreekse verwijzing naar het Eerste Spreken, naar diens eerste voorouder en naar de plaats die die voorouder van Soundiata kreeg toegewezen in de pril georganiseerde samenleving van het Mali-rijk. Bij een loftuiting zal de griot na het uitspreken en herhalen van het devies van de persoon en het herinneren aan de daden van diens eerste voorouder, overgaan tot het verhalen van de heldendaden van enkele voorouders die geleefd hebben tussen Soundiata's tijd en vandaag (mabalma). Dit komt dus overeen met het Oude Spreken. Tenslotte gaat de griot improviseren rond de naam van de huidige persoon (majumu) en over diens daden (dit is het Spreken), alvorens terug te keren naar diens faasa. Ondertussen volgt de ngonispeler met de bijhorende variaties en improvisaties.

Het Spreken van de griot biedt ons blijkbaar de oplossing voor het raadsel van de driedeling. De faasa verwijst naar het Eerste Spreken dat op mythische wijze de oorsprong verhaalt van het Mali-rijk en die dus de BASIS is van de Malinkémaatschappij. De mabalma verwijst naar het Oude en Ouder wordende Spreken dat de geschiedenis verhaalt. De gebeurtenissen in de loop van de geschiedenis kunnen gezien worden als VARIATIES op het Eerste Spreken, omdat de protagonisten van die geschiedenis behoren tot clans wiens sociale posities en functies vastgelegd zijn bij de oorsprong van het Mali-rijk. De majumu komt overeen met het Spreken dat zich in het heden afspeelt. De gebeurtenissen in het heden zijn variaties van de variaties, nieuwe interpretaties van de basis of IMPROVISATIES in de geest van de basis, dus veranderingen binnen de sociale structuur die bij de oorsprong werd vastgelegd. De Malinké delen de tijd niet in in verleden, heden en toekomst, zoals men in het Westen doet, maar in oorsprong, geschiedenis en heden. Hoger vermelde zegswijze over de 21 snaren van de kora is waarschijnlijk reeds een vertaling naar het Europese denken toe. Bij Europeanen die enige tijd in Afrika verblijven is de radicaal andere relatie die Afrikanen met de tijd hebben, één van de verschillen met de Westerse cultuur die het sterkst opvallen. Afrikanen leven vandaag. De toekomst is altijd 'inch'Allah', 'als God het toelaat'. 
Ik denk niet dat men het schema BASIS (>oorsprong) - VARIATIES (>geschiedenis) - IMPROVISATIES (>heden) op alle driedelingen kan toepassen die we bij de Malinké vinden, maar alleszins wel op dans en muziek. De basispas en het bijhorende basisritme verwijzen dan naar de (mythische) oorsprong van die dans. Over sommige dansen wordt inderdaad al gesproken in het Eerste Spreken. De dansvariaties en de variaties in het soloritme zijn in de loop der tijden gegroeid en werden toegevoegd aan de traditie. Zij vertellen dus de geschiedenis van die dans. De improvisaties van danser en muzikant vormen de nieuwe interpretaties in het heden. Hierbij is de vrijheid van de danser gelijkwaardig aan de vrijheid van de djembéspeler. Muziek maken en dansen hebben pas zin, als dans en muziek geen loutere reproducties zijn van het origineel, maar als er voortdurend naar nieuwe uitdrukkingsvormen gezocht wordt in de geest van het origineel, dus zonder de essentie te verliezen.

De evolutie van de kunst wordt bij de Malinké niet voortgestuwd door (jeugd)cultuurrevoluties zoals de rock'n'roll-, de hippie-, de punk- en de techno-bewegingen. De Malinké hoeven ook niet dwangmatig te blijven zoeken naar steeds snellere, luidere of shockerender uitdrukkingsvormen. Want binnen hun cultuur beschikken zij over een mechanisme dat de voortdurende vernieuwing van hun cultuur garandeert zonder de essentie ervan aan te tasten. In de vorming van dansers, muzikanten, griots,... wordt dan ook sterk de nadruk gelegd op de eigen interpretaties. Leren spreken, zingen, dansen en muziek maken is het leren van nieuwe vormen van spreken, zingen, dansen en musiceren. In de teksten "Polyritmiek bij de Malinké" en "De solodrummer bij de Malinké" stelden we al dat in elk Afrikaanse dans-en- muziek-gebeuren de plaats van het individu in de samenleving in herinnering wordt gebracht en dat tegelijkertijd de gemeenschap tegenover haar oorsprong en tegenover de geschiedenis van haar voorouders wordt geplaatst. Dit zijn allebei de effecten van de vorm van de muziek die polyritmisch is: door het aanmoedigen van participatie en communicatie geeft de dans-en-muziek aan de individuen een plaats in de gemeenschap en door het variëren rond traditioneel vastliggende ritmes verbindt de dans-en-muziek de actuele situatie met de traditie. Bij de Malinké zijn deze effecten niet alleen het gevolg van de vorm maar ook van de inhoudelijke verwijzingen naar het Eerste Spreken.

Bovendien vallen het plaatsen van het individu (of van de clan) tegenover de gemeenschap en het plaatsen van de gemeenschap tegenover haar geschiedenis bij de Malinké samen in één beweging : de verwijzing via basispas en -ritme naar de oorsprong van de geschiedenis, roept de herinnering op aan de tijd waarin elk individu zijn plaats kreeg toegewezen in de Malinké-samenleving.
Voor Westerlingen met een eenzijdige visie op de Afrikaanse cultuur moet het niet alleen opvallen dat het sociale en culturele leven van de Afrikanen heel wat complexer georganiseerd is dan zij wensen te denken, maar ook dat er in de traditie zelf al een mogelijkheid tot verandering en vernieuwing is ingebouwd. De Afrikaanse visie op cultuur- en maatschappijevolutie is een radicaal andere benadering dan de Westerse. In het Westen is men gewoon om in of/of-termen te denken: men is progressief en modern of conservatief en traditioneel, men wil vooruitgang of status quo, men streeft naar een in de toekomst geprojecteerde ideale wereld of men hunkert naar een verloren gewaand paradijs. Bij de Malinké vormt de mogelijkheid tot verandering in het heden juist een onderdeel van de traditie. Meer nog: zonder de traditie is geen verandering mogelijk (zoals er geen improvisatie kan zijn zonder een basis). En andersom en even belangrijk: de vernieuwing in de vorm van een voortdurende herinterpretatie van de oorsprong, verzekert het voortbestaan van de traditie (lees : de samenleving) in het licht van veranderingen in de wereld waarmee de eigen samenleving geconfronteerd wordt. M.a.w. het is niet omdat een samenleving volgens de traditie georganiseerd is, dat ze niet vatbaar zou zijn voor verandering, integendeel. De Malinké-samenleving is dus niet alleen complexer maar ook veel minder rigied dan we dachten. Misschien zelfs minder rigide dan onze samenleving die soms vastgeroest zit in een of/of-denken.