Afrikaanse invloeden in de Braziliaanse Samba
Inleiding
Toen miljoenen Afrikanen van de 16e tot de 19e eeuw als slaven naar Brazilië werden gevoerd, hadden zij als bagage enkel hun immateriële cultuur mee. Uit deze muziek, dansen, liederen en rituelen ontstonden, na kruisbestuivingen met Indiaanse en Europese cultuurelementen, nieuwe stijlen en stromingen die we kunnen benoemen als wereldcultuur en wereldmuziek avant la lettre. Met wereldmuziek bedoelen we muziek die ontstond onder invloed van culturen uit verschillende continenten en zich vervolgens verspreidde over verschillende continenten. Voorbeelden zijn de Noord-Amerikaanse jazz en rhythm&blues, de Jamaïcaanse reggae, de Cubaanse son (en later de salsa) en de Braziliaanse samba.
In dit artikel gaan we na welke Afrikaanse elementen terug te vinden zijn in de muziek van Brazilië.
We zetten enkele van de kenmerken van Afrikaanse muziek op een rijtje.
- instrumenten: slagwerk, trommels, friction drums (trommels die glijdende tonen voortbrengen), muziekbogen, duimpiano’s,…
- call-and-response-structuur (vraag-antwoord-structuur in ritmes en liederen)
- polyritmiek: complexe ritmische figuren en korte herhaalde motieven in een communicatief weefsel met meerdere lagen; overvloedig gebruik van kruisende ritmes, tegenritmes, tegentijden (off beats) en syncopation (off off beats; aanslagen van tonen beginnen op een zwak maatdeel)
- improvisatie
- muziek is onlosmakelijk verbonden met dans
- er is vaak een band met religie en religieuze rituelen
- muziek en dans zijn altijd ingebed in het sociaal leven en er innig mee verbonden
De eerste Portugese nederzetting in Brazilië werd gesticht in 1532. De kolonisten troffen er een oorspronkelijke bevolking aan van Indianen die hun dansen begeleidden met fluiten, hoorns, rammelaars, schrapers, stokken en trommels. De Portugezen, die vooral naar goud op zoek waren, hadden niet de intentie om zich in Brazilië te vestigen. Zij lieten hun vrouwen dus thuis en vermengden zich in tegenstelling tot de kolonisten in Noord-Amerika met de Indianen (en later met de aangevoerde zwarten).
Omdat de Indianen niet geschikt bleken voor tewerkstelling in mijnen of plantages, was er snel behoefte aan ingevoerde werkkrachten. Tussen 1550 en 1860 werden 3,5 miljoen Afrikanen als slaven verscheept naar Brazilië. Zij werden tewerkgesteld op plantages voor koffie, cacao, tabak en suiker. Tot op de dag van vandaag herbergt Brazilië de grootste zwarte populatie buiten Afrika en zijn Afrikaanse cultuuruitingen en religies in veel zuiverder vormen blijven bestaan dan bvb. in Noord-Amerika. De Portugese katholieken waren toleranter tegenover de Afrikaanse cultuur en religies dan de protestanten in Noord-Amerika. Daarnaast konden Afrikaanse religies hun veelgodendom makkelijker verschuilen achter de heiligen van de katholieken. Ook hadden de Portugezen al eerder contact gehad met Afrikaanse cultuur, met name met die van de Moren die het Iberisch schiereiland bezetten tot het einde van de 15e eeuw. De Portugezen waren dus vertrouwd met Moorse tonale systemen.
Je kan de slaven die in Brazilië terechtkwamen grofweg in drie groepen verdelen:
1. “Sudanees”: Yoruba, Ashanti, Fon, Ewe,… | |
2. Bantoe | |
3. “Guinee-Sudanees”: Malinké, Peul, Hausa |
Laten we eens bekijken in welke mate de culturen van die verschillende etnische groepen zijn terug te vinden in de muziek van Brazilië.
Van Nigeria naar Bahia: Yoruba en Candomblé
In de religieuze beleving van de Yoruba uit Nigeria en Benin worden naast een soort oppergod ook een twintigtal kleinere godheden aanbeden. In deze ‘gedanste religie’ is elke clan verbonden met een godheid of orisha. Tijdens bezetenheidsrituelen wordt met muziek een godheid opgeroepen die bezit neemt van iemand die behoort tot diens clan. De bezetene voert de dans van zijn godheid uit. Deze dans wordt begeleid met batà-trommen (die aan weerszijden met de handen bespeeld worden), agogo’s (dubbele bellen) en okseltrommen (friction drums). In het begin van de 19e eeuw stortte het machtige Nigeriaanse Oyo-rijk in waardoor zijn inwoners een makkelijke prooi werden voor de slavenhandelaars. Door de slavenhandel vielen de stambomen, die erg belangrijk zijn in een op clans gebaseerde samenleving, uiteen.
Toen die uiteengerukte Afrikaanse families aankwamen in Brazilië, moesten zij nieuwe manieren vinden om hun religie te beleven. Omdat het vaak moeilijk was om de stambomen te achterhalen en zo te weten te komen tot welke clan eenieder behoorde en met welke godheid hij verbonden was, werden de volgelingen individueel ingewijd in een godheid. In Brazilië worden de goden orixàs genoemd. Uit deze hervorming en onder invloed van andere slavenreligies en van het Portugese katholicisme, ontstond de Candomblé. Om te ontsnappen aan de religieuze repressie van de koloniale overheid, werd elke orixà vereenzelvigd met een katholieke heilige. Zo wordt valt Ewa, de Yoruba-godin van zee en vruchtbaarheid, samen met de Heilige Maagd, Shango, de god van donder, trommels en gerechtigheid, met de Heilige Jeroen, Ogun, de god van ijzers en strijders, met de Heilige Jozef en Oshala, de god van lucht en heelal, met Jezus Christus. Tijdens de rituelen wordt elke orixà opgeroepen d.m.v. zijn eigen ritme en lied. De instrumenten die daarbij gebruikt worden zijn de atabaques (een soort conga’s die steeds per drie worden bespeeld), agogo, cuica (een friction drum die lijkt op de Vlaamse rommelpot) en ratels.
Ook vandaag is de Candomblé een belangrijke religie in Brazilië die een grote invloed uitoefent op het culturele leven van voornamelijk Bahia, de oostelijke provincie met een meerderheid aan Afrikaanse afstammelingen. In de hoofdstad Salvador de Bahia passen straatparadegroepen de candombléritmes en –liederen aan voor gebruik in carnavalsoptochten. Deze afoxés of blocos afro spelen ijexàs, trage, hypnotiserende ritmes op drie atabaques, lage agogo-bellen, ganzà (raam met cymbaaltjes) en cabaça (een soort shekeré). Daarbij voeren zij dansen uit van de Ghanese Ewe en de Nigeriaanse Yoruba.
Van Benin en Ghana over Haïti naar Noord-Brazilië: Fodun, Voodoo en Casas das Minas
De religies van de Ewe en de Fon in Ghana en Benin ondergingen van oudsher invloeden van de Yoruba. Ook hier gaat het om gedanste religies met meerdere goden en bezetenheidsrituelen. De godheden bij de Fon worden Fodun genoemd. Priesters uit Benin oefenden een grote invloed uit op de ontwikkeling van vodun of voodoo in Haïti. Toen dat land na de slavenrevolutie van 1791-1804 de eerste zwarte republiek van de Nieuwe Wereld werd, vluchtten duizenden blanken, mulatten en huisslaven naar Louisiana, Cuba, Trinidad en het noorden van Brazilië. Op die manier verspreidden zij de Haïtiaanse voodoo en haar rituele muziek.
In Brazilië wordt deze religie Casas das Minas genoemd. Daar worden nog steeds de religieuze en muzikale tradities gekoesterd uit de tijd van de stichting van de Fodun-traditie aan het koninklijk hof van Abomey in Benin (rond 1800).
Van Angola naar Brazilië: capoeira, samba en bossa nova
In Centraal-Afrika en Angola worden voor de begeleiding van dansen en liederen vaak muziekbogen gebruikt, een bogen met één snaar die aangeslagen wordt met de vingers of een stokje en een klank voortbrengt die resoneert in een kalebas. Bij de Bantoe in Angola begeleidt dit instrument, dat marimba wordt genoemd, de krijgsdansen. Deze gedanste gevechten worden in Brazilië capoeira genoemd en de muziekboog berimbau. De klank van de snaar wordt er gemoduleerd met een platte kei of een flessenhals en wordt begeleid met een mandenrammelaartje, dat de muzikant in de hand houdt waarmee hij de snaar aanslaat. Nadat de Portugezen een verbod op gevechten uitvaardigden, werd de martiale dans meer en meer gestileerd tot de vorm waarin wij haar nu ook in Europa kennen.
In Angola bestaan al eeuwenlang kringdansen die als onderdeel de umbigada-beweging of semba bevatten: een man en een vrouw maken zich los uit de kring en drukken elkanders navel tegeneen als uitnodiging tot de dans. Eén van die door Europeanen als ontuchtig bestempelde dansen is de lundu die rond 1750 door Bantoe werd meegebracht naar Bahia. Tegen het einde van de 18e eeuw werd de salonvariant van deze dans aan Portugese hoven uitgevoerd en stond ze daar zelfs aan de wieg van de fado, de bekende Portugese liedvorm. Rond 1880 ontstond de maxixe in Brazilië, een snelle dans die een mengvorm was tussen de lundu, de Argentijnse tango, de Cubaanse habanera en de Europese polka. In 1899 werd de marcha bedacht, een simpele dans met het accent op de sterke tel die begeleid werd met blazers en roffelende trommels. De eerste marcha was gebaseerd op de ritmes van de cordeos, groepen mannen die feestvierden en Afrikaanse ritmes trommelden in de straten tijdens carnaval.
Op het einde 19e eeuw werd de slavernij afgeschaft. Ex-slaven die op zoek waren naar werk brachten de lundu-dans van Bahia naar de hoofdstad Rio de Janeiro. De Afrikaanse Brazilianen daar kwamen samen in de huizen van oude tias (tantes). Daar ontstond de sambadans uit de lundu en met sterke invloeden van marcha, maxixe, polka en habanera. De naam ‘samba’ is afgeleid van het Angolese ‘semba’, het tegen elkaar houden van de buiken van de dansers. Deze vroege samba wordt samba de morro omdat het een volkse samba is uit de favelas of sloppen op de heuvels buiten het stadscentrum van Rio.
Hier volgen de kenmerken van samba. Buiten de band met religie vinden we alle elementen terug die typisch zijn voor Afrikaanse muziek:
1. tweekwartsmaat met accent op de zwakke tel
2. strofe-refrein-structuur
3. antwoordzang
4. dialoog tussen slagwerkers
5. door elkaar geweven gesyncopeerde lijnen
6. trager dan de marcha
7. instrumenten: een batterij trommels en percussie-instrumenten, handgeklap, gitaar en koperblazers
In 1928 ontstond de eerste escola de samba, een soort broederschap die gewijd is aan muziek en aan carnaval. De escolas de samba of blocos afro paradeerden in de zwarte wijk Estàcio. In 1935 werden die parades officieel erkend en verhuisden ze naar het stadscentrum van Rio, waar zij vanaf 1984 jaarlijks doorgaan op de speciaal voor carnaval ontworpen Passarela do Samba. Er bestaan vandaag zo’n 65 escolas in Rio met elk ongeveer 7000 leden. Het zijn grote culturele, sociale en recreatieve instituten.
Elke escola kiest jaarlijks een thema i.v.m. Brazilië of de Braziliaanse geschiedenis. Het kan gaan om een kritiek of protest of om een eerbetoon. Vaak draait dit rond slavernij of rond de Afrikaanse culturele erfenis.
Een escola is opgedeeld in alas van elk ongeveer 80 leden die op de parade met dans en kostuums een aspect van het thema uitbeelden. Na elke ala volgt een carro alegorico, een wagen waarop ook een het thema ook toegelicht wordt. Op de wagens zitten destaques, met extravagante kostuums uitgedoste leden, en zo schaars mogelijk geklede mannen en vrouwen.
Elke escola heeft een bateria, een slagwerkgroep die bestaat uit meer dan 300 muzikanten. Jawel, je leest het goed! Het instrumentarium bestaat uit surdos (drie soorten grote paradetrommels), caixas (snaartrommen), repiques (tenortrommen), tamborims (tamboerijnen zonder belletjes), pandeiros (tamboerijnen met belletjes), cymbalen, cuicas (rommelpotten), frigideiras (metalen pannen), agogos, reco-recos (schrapers van Indiaanse oorsprong) en chocalhos (dubbele schudders).
Voor de groeiende middenklasse in het Rio de Janeiro van de jaren ’30 was de samba de morro te ruw. Ten behoeve van dit publiek voegden muzikanten meer melodie en een complexere harmonie toe aan de samba. Ook de tekst werd meer gesofisticeerd. Zo ontstond de samba cançao of gezongen samba die later vermengd werd met de bolero (een Cubaanse liedvorm), de chachacha (een Cubaanse dansstijl) en de foxtrot (een Amerikaanse dans).
De samba cançao evolueerde rond 1955 tot bossa nova. Letterlijk betekent dit “nieuwe manier”, waarmee bedoeld wordt: een nieuwe manier om de samba uit te voeren. In bossa nova wordt de ritmische complexiteit van samba tot haar essentie teruggevoerd. Andere kenmerken zijn de ongewone harmonieën, het veelvuldig gebruik van syncopations, de melodische sprongen en de tonale verschuivingen. Door deze kenmerken te combineren met de weglating van overtollige noten bekomt men de gesofisticeerde eenvoud die zo typisch is voor bossa. Deze muziekstijl wordt gebracht door kleine combos of door één enkele zanger/gitarist.
De bossa nova had een grote internationale uitstraling en zette de Braziliaanse cultuur op de wereldkaart. Noord-Amerika, Europa en Afrika stonden open om elementen uit de bossa in de eigen muziekcultuur op te nemen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat bossa ook een enorme invloed uitoefende op de Amerikaanse jazz van de jaren ’50 en ’60. Of hoe de ene wereldmuziek de andere kan beïnvloeden.
En de Malinké, Peul en Hausa uit West-Afrika?
Jammer voor djembéspelers en andere liefhebbers van Guinese cultuur en Malinké-cultuur, maar van de Malinké en aanverwante West-Afrikaanse culturen vinden we niet veel overblijfselen terug in de hedendaagse Braziliaanse cultuur. De meeste slaven vertrokken immers vanaf de Slavenkust (Benin en Nigeria) en vanaf de havens in Congo en Angola. De mensen die via het eiland Goré voor de Senegalese kust verscheept werden, waren niet alleen kleiner in aantal maar werden ook versnipperd over de beide Amerika’s. In Noord-Amerika werd de Afrikaanse cultuur sterker onderdrukt dan in de Caraïben en Zuid-Amerika en in laatstgenoemde regio’s was de overheersende cultuur binnen de Afrikaanse gemeenschappen die van de Yoruba en de Bantoe. West-Afrikaanse cultuurelementen gingen op in de muziek, dans en liederen van Yoruba en Bantoe waardoor ze moeilijker op te sporen zijn.